Geschreven bij De zeven vinkjes
Het belang van ‘waar je wieg heeft gestaan in Nederland’ heeft Joris Luyendijk na zelfonderzoek vertaald in zeven vinkjes: 1. Man; 2. Wit; 3. Hetero; 4/5. Minstens één hoogopgeleide en één in Nederland geboren ouder; 6. Vwo; 7. Universiteit.
Door een baan bij de Britse Guardian ontdekte hij dat hij in Nederland bevoorrechter geweest was dan hij ooit had gedacht. Ondanks zijn grote inzet kreeg hij bij de Guardian niet de vanzelfsprekende kansen die hij gewend was, want hij miste de codes en nuances die Britse Oxbridge-collega’s met de paplepel en op hun privéschool meegekregen hadden en bleef daarom buitengesloten.
Hij vervolgt zijn onderzoek door op zoek te gaan naar andere Nederlandse mannen als hijzelf in o.a. de politiek, journalistiek, advocatuur, en ja hoor: de hoogste bazen blijken allemaal zeven vinkjes te hebben en ‘de norm’ van Nederland te vormen. Hoe meer hij zoekt, hoe meer hij er vindt. Dat roept ook de vraag op hoeveel zevenvinkers niet geslaagd zijn, en hoeveel niet-zevenvinkers ook op belangrijke posities terechtkwamen. Dat lezen we helaas niet.
Mijn vraag bij het lezen was, binnen welk kader, met welk wereldbeeld en met welke uitgangspunten heeft Joris Luyendijk precies zijn onderzoek gedaan? Gaat hij uit van een meritocratisch denkbeeld (dat hij wil aanvechten)? Wil hij aansluiten bij onderzoeken als van Gloria Wekker? Dat blijft impliciet.
En gelden de zeven vinkjes ook voor de wereld waar het grote geld verdiend wordt (zoals industrie, vastgoed, bank- en kapitaalmarkt) of gaat het meer over de politieke en intellectuele bovenlaag?
Bovenlagen, midden- en onderklassen, kanshebbers en kansarmen zijn overal op de wereld. Verder wordt overal in- en buitengesloten en zoeken mensen die (etnisch, cultureel, intellectueel, etc.) op elkaar lijken, elkaar op. Joris Luyendijk heeft als antropoloog en journalist kennis van de Arabische cultuur en heeft erin geleefd. Wat zijn de zeven vinkjes in Egypte of Libanon? Dat had ik een interessante vergelijking gevonden. Hoe divers is het Westen en hoeveel (onderwijs)kansen biedt het Westen en biedt Nederland? En is er ook iets te zeggen over bandbreedte bij integratie in een diverse samenleving?
Ik mis een breder kader, ik mis vergelijkingen met andere landen. Ook mis ik de nuancering van (rand)stad/regio.
Wat denkt de auteur dat er gebeurt als een zevenvinkjes-vadergezin neerstrijkt in Oost-Groningen, het platte land van Friesland, Twente of Zeeland, om een paar gebieden buiten de randstad te noemen? Haarlemse vinkjestaal en sociale codes van het gezin worden daar heus niet geaccepteerd. En ook is een categoriaal gymnasium in de (rand)stad wezenlijk anders dan een Vwo in een regio.
Waar is de grens tussen het gewone ‘ons kent ons’, wat binnen álle groepen en in álle lagen in elke samenleving voorkomt, en discriminatie, ballotage en nepotisme?
Verder mis ik aandacht voor de sociaal-emotionele bagage in de jeugd als kansenmaker en -breker in het leven. Als het gaat over kansen(on)gelijkheid is dit helaas, ook in socialistische kringen, een zwaar onderbelicht aspect of vinkje.
Tot slot, Joris Luyendijk neemt zichzelf als voorbeeld. Hij is journalist. In zijn vak vind je veel niet-zevenvinkers. Wat heeft hij met zijn boek aangetoond? Dat hij in zijn jeugd niet met discriminatie te maken heeft gehad door zijn onbewuste zeven vinkjes? Dat die onbewuste vinkjes hem zo naïef maakten dat hij de gunfactor van achtergrond en overeenkomstig netwerk niet meewoog bij het tellen van zijn behaalde successen? En wat wil hij? Dat andere zevenvinkers hiervan zouden leren en zich het gaan aantrekken hoe ‘bevoorrecht’ ze onvermoed zijn?
Het is moedig dat Joris Luyendijk zichzelf publiekelijk onderzoekt, maar jammer dat hij zijn kansenonderzoek niet tilt naar een meer inzichtgevend niveau. Ik haal mijn schouders op. Dan lees ik toch liever Geert Hofstede of een boek als ‘the Culture map' van Erin Meyer.