Het boek is een beklemmende (post)apocalyptisch sciencefiction roman, opnieuw met duizelingwekkende vaart geschreven. In tegenstelling tot zijn eerste boek, het bouwplan, is het echter heel toegankelijk. Het boek bevat de verplichte elementen. De architect, een wereld die op instorten staat, de boze machten en de hoofpersoon met zijn visioenen, en zijn fantasie als redder van de wereld. Het is een soort Dune van Frank Herbert op speed, met filosofische vragen over de mens. Het boek vormt een spiegel voor de lezer.
De hoofdpersoon Jack probeert te ontsnappen aan het zombie-achtige bestaan, dat zijn ouders en de mensen om hem heen leiden in hun door virtual reality en antidepressiva bepaalde leven. Ze handelen niet, ze ondergaan. Geen passie, geen ambitie. In feite de wereld, zoals we die helaas (te) vaak om ons heen zien. Daarnaast is hij op de hoogte van de enorme ramp, die de mensheid bedreigt. Jack zoekt vrijheid, geluk, en de redding van de mensheid. Hij moet daarbij gevaren trotseren en enorme uitdagingen het hoofd bieden. Dit gaat gepaard met rondvliegende lichaamsdelen als in een schilderij van Goya en het pornografische atomisme van Houellebecq en met vragen over de aard en oorsprong van ons bestaan op aarde. Met het ontwikkelen van kunstmatige intelligentie, gecombineerd met de gevoeligheid van de menselijke ziel, wat dat dan ook precies is, hoopt hij de sleutel te vinden voor de redding van de mensheid en de wereld beter te begrijpen. De vrouw fungeert centraal als lustobject, als gids en uiteindelijk als de zin van het leven, als het komt tot samensmelting van lichaam en ziel van man en vouw, tot extase, die wij allen zo hartstochtelijk wensen en die slechts zo weinigen gegeven is. Op naar deel 2.