Geschreven bij De goede zoon
In De goede zoon, de nieuwe roman van Rob van Essen, wordt de lezer meegenomen in een mogelijke wereld van de toekomst met rokende robots, zelfbesturende auto’s en scannend toiletpapier. Door de invoering van het basisinkomen en de vergevorderde robotisering hoeft de mens niet meer te werken. Voor de jonge generatie vormt dit geen probleem, maar voor de hoofdpersoon van middelbare leeftijd is de kloof tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ wereld simpelweg te groot.
“Robotisering en basisinkomen werken alleen maar voor de geletterde middenklasse die musea platlopen en eindelijk eens al die boeken kunnen gaan lezen die ze de afgelopen decennia op aanraden van recensenten en boekenpanels hebben gekocht, jongeren gaan er massaal van uitslapen en plunderen, omdat ze het idee hebben dat toch alles gratis is.”
Voor de een betekent de nieuwe maatschappij vrijheid, voor de ander verveling en nostalgische verlangens naar het verleden. Het contrast tussen het verleden en heden vormt dan ook de rode draad in De goede zoon. De hoofdpersoon staat nog met een voet in de ‘oude wereld’, terwijl hij gedwongen met de andere voet in de nieuwe wereld is gestapt. Hij behoort tot de tussengeneratie die de overgang zeer bewust heeft meegemaakt. Of er van een ‘dystopie’ gesproken kan worden, is aan de lezer om te bepalen. Het is in elk geval duidelijk dat de hoofdpersoon in kwestie niet is gecharmeerd van de nieuwe maatschappij. Hoewel het nergens expliciet genoemd wordt, hangt het idee van ‘vroeger was alles beter’ constant in de lucht.
Het verlangen naar het verleden wordt op verschillende manieren duidelijk gemaakt: in de vertelstructuur waarin herinneringen verwerven worden, maar bovenal door de ‘queeste’ die de hoofdpersoon met ex-collega Lennox onderneemt en die gezien kan worden als een reis naar het verleden. Dit maakt het verhaal naar mijn mening niet per se avontuurlijk, maar vooral aandoenlijk. Twee kinderloze mannen op leeftijd die, na ruim veertig jaar, weer samen op avontuur gaan om het oude leven weer te beproeven.
Daarnaast vormt de herinnering van de hoofdpersoon aan zijn overleden moeder een centrale rol. Hij is de ‘goede zoon’ die iedere dag op en neer reed naar het verzorgingstehuis waar zijn demente moeder verbleef, niet alleen om haar te verzorgen, maar vooral om zijn aanwezigheid te laten blijken.
"Ik had visitekaartjes moeten laten maken om aan iedereen uit te delen zodra ik de schuifdeuren van de hoofdingang door was, verplegers, vrijwilligers, goedemiddag, heeft u mijn kaartje al, ik ben de goede zoon, kijkt u maar, daar staat het, De Goede Zoon."
De combinatie van een toekomstverhaal met autobiografische elementen is ongebruikelijk, maar naar mijn mening is het een geslaagd experiment. Enerzijds krijgt de lezer verhalen voorgeschoteld van een jeugd in de jaren zestig, iets dat alles behalve ongebruikelijk is in de (Nederlandse) literatuur, en anderzijds wordt de lezer geconfronteerd met scenario’s die bijna neigen naar een soort science-fiction. Daarbij maakt het niet uit of het geloofwaardig is of niet, het gaat allemaal om de contrastwerking.
Een leuk meta-detail is ook dat de hoofdpersoon schrijver van succesvolle plotloze thrillers is. Tijdens het lezen lijkt het soms of je zelf geconfronteerd wordt met zo’n plotloze thriller, als geestesproduct van de hoofdpersoon. Het zou het boek echter tekort doen om het daadwerkelijk ‘plotloos’ te noemen, maar dat er gespeeld wordt met dit idee is duidelijk.