De verteller is de schrijver, zijn vriend, schilder en historicus is Broucke. De ontmoeting was een toevallige, ze botsten op een keer bijna tegen elkaar en raakten aan de praat. Dat wil zeggen, Broucke houdt een enigszins verwarrend betoog over skeletten die onder het plaveisel zouden liggen. Honderdduizend doden, gevallen tijdens het driejarige ‘Beleg van Oostende’. Daarna wordt Broucke serieus en komen ze op zijn fascinatie voor Ensor en hoe hij hem als pianospelend skelet schilderde. Droste-effect dus, schilder schildert schilder met obsessie voor skeletten.
De vriendschap was niet hecht, hij was los en liet zich steeds beter omschrijven omdat ze hetzelfde wilden:
Parallel aan de zoektocht loopt het persoonlijk heden. Het mooie oude Oostende met al zijn historische en artistieke schatten botst met de moderne baan van de schrijver. Steeds verder raakt hij verwijderd van deze manier van leven en geeft zich liever over aan de historische zoektocht met de couleur locale van toen. De schilder heeft ook zijn privé beslommeringen, zijn geliefde is van het jaloerse slag en hun relatie eindigt. En hij wil zijn huis verkopen. Dat de zoektocht ook op liefdesgebied iets oplevert blijft een tijdlang geheim voor de lezer.
Het boek is geïllustreerd met afbeeldingen van schilderijen van Koen Broucke, ze zijn mooi vanwege de kleuren, de sfeer, de onderwerpen en de toepasselijkheid bij de teksten. Terugkijkend las ik een mooi, dromerig boek met vele verwijzingen naar het artistieke verleden. De bezoekjes aan tweedehandszaakjes worden uitgebreid beschreven en zijn voor de liefhebber een eldorado. De roman is de perfecte mix van een zoektocht naar vergane glorie en de queeste naar de zin van het leven. Niet in de zin van moderne termen, maar puur benoemen wat veranderd dient te worden en daarnaar handelen.