Geschreven bij Zondagskind
Er zijn uitstekende boeken waarin beschreven wordt hoe aspergersyndroom er VANBUITEN uitziet. Die kunnen geschreven zijn door ouders van asperger kinderen, door partners van asperger volwassenen of door deskundigen. Eén van de beste boeken is: A Guide to Asperger Syndrome van Christopher Gillberg, de Zweedse wetenschapper die criteria voor aspergersyndroom heeft opgesteld. Er zijn zeker meer boeken waarin beschreven wordt hoe aspergersyndroom er VANBINNEN uitziet, maar slechts weinig zijn zo goed als Zondagskind.
Voor wie de buitenkant en de binnenkant met elkaar wil vergelijken: hieronder staan de zes criteria van Gillberg (met wat voorbeelden die ik heel treffend vind). Hou ze ernaast als je Zondagskind leest en je begrip voor aspergersyndroom wordt enorm verrijkt.
Eerste criterium: SOCIALE HANDICAP (extreem egocentrisme). Als kleuter wil Jasmijn best naar school, “alleen dan zonder al die andere kinderen.” Wat gebeurt er eigenlijk op een kleuterschool? Juffrouw Marleen legt het uit aan moeder Paulien: ‘Bij ons ligt het accent op sociale omgang, afgewisseld met knutselen en spelen.’ “Wat ‘sociale omgang’ betekende, wist ik niet, maar het klonk verschrikkelijk.”
Tweede criterium: INTENSE BELANGSTELLING (een hyperfocus op een onderwerp of activiteit). Sociale omgang is niet haar ding. Bij “stomme mensen” klapt Jasmijn dicht en vlucht ze. Maar in een bibliotheek is dat anders. “Hier, in de bibliotheek, was niemand stom. Hier gaf ik gewoon antwoord, rechtstreeks in het nu, wanneer een van de mevrouwen me vroeg wat ik van een boek vond. Ik kon ze vertellen dat een wolf wel zestig kilometer per uur kon rennen. Praten over een onderwerp dat ik interessant vond, ging vanzelf. Ik vond het zelfs leuk. De bibliotheekmevrouwen begrepen dat. Zij begrepen mij.” Wolven (en honden) zijn trouwens nog steeds haar ding. Kijk maar op de website van Judith Visser. En boeken zijn zó haar ding, dat ze die zelfs is gaan schrijven.
Derde criterium: BEHOEFTE AAN ROUTINES EN RITUELEN. Waarom hebben aspergers die behoefte? Kleine Jasmijn legt dat uit: “Het was fijn om precies te weten wat er ging gebeuren en wat iedereen ging zeggen.” Later wordt Jasmijn uitgenodigd voor een verjaardagspartijtje op een woensdag. Volgens haar moeder moet ze gaan, want dit is “hartstikke leuk!” Jasmijn ziet dat anders: “Nee. Dammen met opa is leuk, dat doe ik élke woensdag. En daarna ga ik met Senta naar het park. Dat weet je toch?”
Vierde criterium: SPRAAK- EN TAALEIGENAARDIGHEDEN.
“Een paar nachtjes geleden had de bakker zich naar me toe gebogen en gevraagd: ‘Ben jij soms je tong verloren?’ Ik had niet op zijn gekke vraag gereageerd. Je kon je tong helemaal niet kwijt zijn, die zat aan een draadje vast in je mond. ‘Zo is ze nou eenmaal’, had ik mijn moeder nog horen zeggen. Dat zei ze altijd tegen iedereen. Mijn moeder maakte zich er geen zorgen om dat ik nog niet sprak.”
Vijfde criterium: NON-VERBALE COMMUNICATIEPROBLEMEN. “‘Kind, wat kijk jij toch altijd intens,’ had tante Teun een keer gezegd. ‘Alsof je me probeert te hypnotiseren met die donkere ogen van je.‘ Ik had geen idee wat ‘hypnotiseren’ betekende, maar ze zei het op een afkeurende toon. ‘Jasmijn heeft altijd zo’n ernstige expressie,’ had ik haar later tegen mijn moeder horen zeggen. ‘Alsof ze diep in gedachten is. Wat kan zo’n jong kind nou hebben om over na te denken? Die moet spelen! Blij zijn!’ ‘Jasmijn is blij,’ had mijn moeder geantwoord.”
Zesde criterium: MOTORISCHE PROBLEMEN De broer van Jasmijn heet Emiel. Jasmijn en Emiel zijn nogal verschillend. “Emiel kon rekenen. En veters strikken. En helemaal zelf de deur openmaken met een sleutel. Een dop terug op een fles draaien, een bal vangen. Uit een glas drinken zonder te morsen. Hardop praten met grote mensen. Emiel kon zelfs praten als de radio of televisie aanstond en door zijn woorden heen tetterde. Eigenlijk kon hij alle dingen die iedereen leek te kunnen, behalve ik.”