Geschreven bij Het huis aan het meer
Thomas Harding raakte geïntrigeerd in de geschiedenis van het weekendhuis van zijn Duitse grootmoeder. Het staat in de periferie van Berlijn aan de Groß Glienicker See, die op zijn beurt weer grenst aan de Wannsee. De laatste keer dat Harding het huis heeft gezien was vlak na de val van de muur
Toen de nazi's aan de macht kwamen heeft de familie haar geliefde stekje moeten ontvluchten, uit angst voor het opkomende anti-semitisme en werd het huis geconfisqueerd. Wanneer Harding het huis in 2013 bezoekt, ziet hij dat het er vervallen bij staat. Een betonnen pad herinnert nog altijd aan de plek waar de Berlijnse Muur bijna dertig jaar heeft gestaan. Bij het optrekken ervan werd deze dwars door de tuin geplaatst, waardoor de bewoners geen toegang meer hadden tot het meer. Dat ligt immers in het westen en het huis in het oosten.
Harding besluit om de geschiedenis van het huis - en de families die er hebben gewoond - te reconstrueren. Vele archieven in Berlijn en Potsdam worden ondersteboven gegooid, veel informatie wordt verzameld over de families die er hebben gewoond en de krakers die het interieur voor een groot deel hebben besmeurd en gesloopt.
Zijn doel is dat het huis, in al haar glorie, in ere hersteld kan worden. De gemeente Potsdam was van zins om het huis te slopen en zodoende plaats te maken voor nieuwe woningen, projectontwikkelaars hadden hun plannen al klaar, maar Harding weet dit te voorkomen. Zijn Britse familieleden en mensen uit de buurt gingen tezamen aan het werk om de boel op te ruimen en schoon te maken. Na de rigoureuze verbouwing van deze 'hemel op aarde', krijgt het de naam Alexander-Haus en het komt op de lijst van Monumentenzorg te staan.
Dr. Alfred Alexander, de overgrootvader van de auteur en welgesteld Joods arts, kon in 1927 het perceel huren van Otto von Wollank en kreeg toestemming om er een huis op bouwen.
Na de vlucht van de familie Alexander, betrok August Wilhelm Meisel - componist, muziekuitgever en rasopportunist - met zijn vrouw en twee kinderen het huis op 10 februari 1936. De afgesproken huurprijs werd overeengekomen op 2000 rijksmark per jaar. Meisel werd lid van de NSDAP en ontsloeg alle Joodse muzikanten. Na de WOII moest deze familie het huis ook verlaten, omdat het in de DDR stonden en zij officieel woonden in de BRD.
Hanns Hartmann en zijn Joodse vrouw Ottili konden eind '44 het huis huren van Meisel en vonden hier een veilige haven.
Van 1958 tot 1962 hebben er twee gezinnen in het huis gewoond, te weten de weduwe Ella Fuhrmann - als huisbewaarder - met haar twee kinderen en de familie Wolfgang Kühne. Het huis was in die jaren in tweeën gedeeld. Wolfgang was in dienst bij de Stasie.
De geschiedenis van het huis wordt prachtig uitgewerkt door de verhalen die Harding wist te achterhalen van ooggetuigen, tijdgenoten, de research in talrijke archieven en de boeken die hij heeft kunnen gebruiken om aan informatie te komen. Tenslotte staat er achterin het boek een uitgebreide lijst met namen, gebeurtenissen en andere beschreven dingen. Hierbij is het wel een gemiste kans dat er geen paginanummers bijstaan. De vijf families die er hebben gewoond zijn duidelijk uitgewerkt in diverse stambomen die voor in het boek staan en zijn een handig hulpmiddel tijdens het lezen.
Op een voortreffelijke manier heeft Harding de geschiedenis van Duitsland in de roerige 20e eeuw en het wel en wee van de bewoners aan elkaar gesmeed. De families komen tot leven, doordat de auteur fantastisch kan vertellen en zoveel feiten heeft kunnen achterhalen over hun levens. Aan de tijd dat het huis onder de vlag van Rusland stond, wordt ook veel aandacht besteed. De misdaden die werden begaan, de destijds heersende armoede in de DDR, maar ook de zekerheden die het systeem bood. Staatsvoogdij en reisbeperking werden op de koop toe genomen.
De auteur is er in geslaagd er een ware kroniek van te maken, zodat het leest als een roman. Geen droge opsomming van feiten, maar een zeer boeiend en interessant boek.