Jankele Kupferblum is een joods jongetje uit Warschau. Hij zit ondergedoken bij een boerengezin buiten de stad. Als hij op een dag terugkomt in zijn eigen huis, blijkt zijn hele familie weggevoerd. Vanaf dat moment moet hij zien te overleven. Hij noemt zichzelf Kubus, Franiu, Zygmund, telkens verzint hij weer een nieuwe identiteit. Hij doet zich voor als christen, en is als de dood dat iemand erachter komt dat hij besneden is. Dat leidt soms tot hilarische taferelen, bijvoorbeeld als hij met boerenmeisjes in het hooi speelt. Bij elk nieuw onderduikadres hoopt hij dat hij kan blijven, maar hij vindt alleen maar honger, kou en gebrek. Hij krijgt klappen, wordt achternagezeten. En hij komt erachter dat heel veel mensen een hekel hebben aan joden. Als stadsjongetje wordt hij op de proef gesteld. Op een dag moet hij bijvoorbeeld een nest jonge katjes verdrinken. Hij kan niet laten blijken dat hij dat nog nooit heeft gedaan en dus niet weet hoe dat moet, want ook dan kan hij ontmaskerd worden. Hij moet zelf huilen als de katjes proberen terug te zwemmen naar de kant.
Een spannend en verdrietig verhaal over de Tweede Wereldoorlog, waar we nog steeds van kunnen leren.