Als ik –met het pistool op de borst- in één woord een kenschets zou moeten geven van Richards en zijn “Life”, dan wordt dat: toewijding. Richards is een toegewijd man. Muziek is het object van zijn toewijding. Een tweede drijfveer is: zich door geen enkele zogenaamde gevestigde autoriteit de wet laten voorschrijven. Deze twee versterken elkaar. Zijn muziek groeit op zijn onafhankelijkheid, zijn onafhankelijkheid kan hij waarmaken dankzij zijn muziek. En het is met dezelfde toewijding dat Keef zijn levensverhaal vertelt. Een vertelling die niet boeit door de idiote avonturen van een Rolling Stone, maar door de toewijding die als het ware uit de poriën van zijn verhaal zweet. Daardoor wordt het verhaal veel meer dan een verzameling anecdotes die alleen maar het vooroordeel bevestigen dat wil dat de rebelse junk-rocker zelfvernietigend tegen het establishment, tegen de gevestigde orde aan schopt.
Dat vind ik het knappe van zijn verhaal, het is niet zo eenvoudig om dat vooroordeel te omzeilen of te niet te doen. Want de “sex and drugs and rock ’n roll” zijn er natuurlijk wel degelijk, evenals het gedoe onderling, met name tussen hem en Jagger.
Het vooroordeel wordt ontkracht door zijn openhartigheid en helderheid, hij doet niet schimmig. Over drugs geeft hij net zo makkelijk een verkapte workshop als over gitaarspel. Zonder mythologisering, zonder verheerlijking.
Verder weet hij meestentijds met bewonderenswaardige afstand ieder te geven wat hem of haar toekomt, vriend of vijand.
En ten derde: je kunt wel een hoop te vertellen hebben, maar je moet ook kunnen vertellen. Richards kan vertellen, je hoort hem praten met zijn droge redeneneertrant.
Dankzij dit alles kan de lezer het stereotype imago uit zijn hoofd zetten en wat helderder zien wat er speelde. Twee lijnen zie ik vooral.
De ene op persoonlijk vlak: het paradoxale verhaal van iemand die zijn vrijheid bevecht met (onder andere) drugs, en vervolgens zijn vrijheid moet bevechten op diezelfde drugs.
De tweede cultureel: Keith Richards, the Stones (ik benut ze hier als pars pro toto, ze waren niet alleen) verkenden onbekend terrein. Het was begin jaren zestig duidelijk dat er nieuwe ruimte nodig was wilde de hele mierenhoop nog kunnen blijven ademhalen. Tegelijkertijd was niet eens bekend of deze ruimte er wel was. The Stones waren als het ware ontdekkingsreizigers die Amerika ontdekten toen ze naar India probeerden te komen. En net zoals vroeger legio ontdekkingsreizigers types waren die ergens aan wilden ontsnappen wilde Richards ook maar blijven ontsnappen. Letterlijk: aan de politie die achter deze archetypische junk aan zat. Maar Richards gebruikt het ook als metafoor: de gevestigde orde kon niet omgaan met de onverkende ruimte, en reageerde onbeholpen op de vrijheid die anderen onder hun ogen verwierven.
Richards zet zich zelf niet in de rol van de grote veranderaar. Hij constateert hoe hij en hem verwante geesten oppikten wat er in de lucht hing en daar mee aan de haal gingen, met alle gevolgen van dien. De samenleving veranderde, er werd magistraal muziek gemaakt, mensen leefden op, andere mensen gingen er aan onderdoor. Richards maakt wel duidelijk wat hij zelf waard is. Zowel als hoofdpersoon van zijn verhaal, alsook als verteller van zijn verhaal. Dit alles maakt “Life” tot een uitmuntend ego-document.